Het leven van Jan Abes Cooistra, 1781-1828

(laatste update 3 februari 2017)

1. Afkomst en familie

Jan Abes wordt geboren in Anjum op 8 mei 1781 in het gezin van Abe Fokkes (1751-…) en Antje Jans (1748-…). Hij heeft een oudere broer Focke (1778-…), en na hem worden in dit gezin nog geboren Tjietske (1784-1844), Schelte (1786-…), Luitske (1793-1834), en Elske (1797-1844). Bovendien heeft hij nog een halfzuster Trijntje (1775-…), geboren uit een eerder huwelijk (1774) van zijn vader met Tytje Baukes (…-…). Zie hiervoor ook de parenteel van Abe Fokkes op deze website.

Van vader Abe Fokkes is niets negatiefs bekend. Maar Jan, en later ook zijn broer Schelte, zouden met justitie in aanraking komen.

2. Eerste veroordeling, 1801

Jan Abes gaat werken als boerenknecht bij Helle Louwes Jouwsma, op diens boerderij in Nes. Op de avond van 9 januari 1801  - hij is dan 20 jaar oud - ontvreemt Jan Abes uit het bureau van zijn baas drie zakken met driegulden stukken en een zak met zestienhalven, tezamen 1135 carolus guldens. Dat gebeurt als de boer van huis is. De drieguldenstukken verbergt hij in het schapenhok, waar zij later worden gevonden. Het andere geld verstopt hij op het koolzaad land, en die heeft men niet meer terug kunnen vinden. Hij wordt gepakt, en het Hof van het voormalig gewest Friesland buigt zich over zijn zaak:

“Al het welke zijnde zaken van kwaden gevolge die anderen ten exempel niet behoren te blijven ongestraft, zoo is ‘t, dat het voorschreven Hoff op alles rijpelijk gelet en geconsidereerd hebbende het geene men in dezen behoorde te considereeren in de naame en van wegens het Bataafsche Volk de voornoemde gevangene heeft gecondemneert en condemneert hem bij deezen, omme bij den Scherprechter op de zaale van ’s Landschaps Gevangenis geleider en aldaar wel strengelijk te worden gegeesselt; bant na zulks de gevangene uit het voormalig gewest Friesland den tijd van vijf Jaaren te ruimen de Stad Leeuwarden binnen ’s dags zonnenschijn en het Land binnen den derde dage, zonder inmiddelen tijde daar weder in te mogen komen bij poene van arbitraire Correctie. Actum den 28. January 1801.”[1]

3. Tweede veroordeling, 1802

Aan deze straf heeft Jan zich niet gehouden. Hij gaat naar Visvliet, maar twee maand later gaat hij terug naar Friesland. Hij drinkt koffie bij zijn ouders, en gaat dan vervolgens in de nacht van 1 op 2 april naar het huis van Jacob Jacobs te Paesens. Daar breekt hij het venster van het dorshuis open, klimt naar binnen, en gaat naar de Paardestal. Daar staat een bruine ruin met lange zwarte staart en manen, en achter twee witte voeten en een wit plekje op de snuit, ongeveer 6 jaar oud en op vieren beslagen. Jan doet het paard een hoofdstel en zadel aan, doet de achter opstaldeur open, en gaat er met het paard vandoor. Via Metslawier, Nieuwezijlen, Muntjezijl belandt hij in Zuidhorn. Daar geeft hij zich uit voor Ubele Jacobs, en beleent het paard aan de kastelein Cornelis Willems voor 10 gulden.

Op 16 augustus van datzelfde jaar (1801) breekt hij voordemiddags in bij Ide Jans te Pieterzijl in Groningerland. Hij breekt een paar ruitjes uit een klein venstertje in lood. HIj steekt zijn arm door de opening, en probeert de deur te openen, maar dat wil niet lukken. Omdat er zo te zien niemand in huis is, pakt hij een paal en stoot daarmee de deur in één keer open. Hij gaat naar binnen, breekt in de kamer het Cabinet open en steelt daaruit een Bijbel met twee zilveren haken (waarop de latters H.P.), een testament met een zilveren haak (waarop de letters I.I.), een paar grote zilveren schoengespen met stalen beugel, een paar dito broekgespen (met letters I.I.), twee zilveren oorijzers, een gouden Kroontje van rode koralen, een bauwe buidel met 23 gulden en nog wat kleingeld..

Met zijn buit gaat hij de volgende dag Kollum, en ruilt daar bij de zilversmid Bartele Radema een zilveren hoede gesp en een paar zilveren schoengespen (met de letters I.A.) tegen de van Ide Jans gestolen zilveren schoengespen, broekgespen en haken van de Bijbel en het testament, en het gouden kroontje. Bij een andere zilversmid in Kollum koopt hij een paar zilveren gespen. Vervolgens gaat hij naar Leeuwarden, en verkoopt daar op dinsdag 17 augustus de gekochte zilveren gespen en de gestolen zilvewren oorijzers aan de zilversmid Heslinga. Daar koopt hij van hem dan een paar zilveren broekgespen voor.
Op maandag 's voormiddags 23 augustus is hij in Metslawier. Bij het huis van Jantje Minnes huisman aldaar (weduwe?), breekt hij de ijzeren en houten roeden of tralies uit het vensterkozijn van de molkenkamer; toen kon hij het raam openmaken en erdoor naar binnen kruipen. Binnen breekt hij het kabinet open, en nog een andere kast, en neemt mee wat van zijn gading is: een gouden oorijzer (met de letters G.F. 1802), een gouden steenbootje, een paar dito Zonhoedshaaken, negen platte hoekige zilveren knopen, cirva 50 Carolus Guldens, een fluwelen lint met een gouden haak en oog er aan, een streng zwarte koralen met een boot met steentjes, een Zestehalf en een Dubbeltje, een paar rondschtige zilveren schoengespen (met de letters A.R.), een gouden oorijzer (met de letters E.I. 1801), een paar platte mutsspelden met steentjes, een gouden Zonhoedsgesp met steentjes, een zilveren gedreven beugel (met de lettersE.I. 1802), een dito eau de la Reine doosje (met de letters E.I.), een paar ditop broekgespen (met de letters D.L.), een bijbel met zilveren haken (met de letters E.I.; de haken maakt hij los van de Bijbel), een buidel mety ongeveer95 gulden, en nog een beugeltje van een cachet,. vermoedelijk van zilver.
Met zijn buit gaat hij dan naar Groningen. Deze keer weten ze echter zijn spoor te achterhalen. In Groningen wordt hij door de schout in hechtenis genomen. Al de gestolen goederen heeft hij dan nog bij zich, alleen een gedeelte van het geld heeft hij dan al uitgegeven. Hij wordt wordt overgenomen door de Substituut Procureur Generaal van Friesland. Op 2 september 1802 zit hij gevangen op het Blokhuis, en tekent hij een bekentenis, maar daarin staat niets van de inbraak en Metslawier.

De processtukken van zijn zaak omvatten meer dan 200 folio vellen.
Op 16 november levert C.Schultz een Remonstrantie (bezwaarschrift) in, gediend den 9. en geleverd den 16 November 1802, "Pro Captivo" (ten gunste van de gevangene), contra de rede van de officier aanklager. Daarin komen allerlei nieuwe details naar voren, met namevan de inbraak bij Jan Jacobs, die als verzachtende omstandigheid worden aangevoerd. Over de andere delicten wordt nauwelijks met een woord gerept.
Abes broer Fokke woonde ten tijde van de inbraak als (nog ongetrouwde) knecht bij Jacob Jacobs op de boerderij. Zodoende was Jan daar bekend. Hij as in dit proces getuige voor zijn baas, dus tegen zijn broer. De ruit waardoor Jan Abes naar binnen was geklommen, was volgens hem al niet helemaal heel meer geweest (zoals enkele andere getuigen van Jacob Jacobs hadden beweerd). Fokke had getuigd dat er ten minste één ruit met stukken was geweest, omdat hij die zelf met papier gestopt had, "gelijk zulks bij de boere Schuuren wel eens meer gezien wort, wat wat opgerold Stroo, of wat opgerold papier, of een oud stuk dweilgoed in een gebrooken ruit gestopt wordt om de togt en 't doporwaijen der wind te beletten." Schulz bagatelliseert vervolgens deze inbraak:

"'t geval dan was hier eenvoudig alzoo, dat de gevangene in 't vroeger voorjaar geen kost kunnende vinden en in Groningerland onbekend zijnde en als arbeider ook geen werk kunnende bekoomen, natuurlijk na huis of zijn broeder verlangde en bij nagt om 't huis van de boer, alwaar zijn broeder woonde, wandelende bevond, dat 't Venster met stukken glaasen was en verders alles in lood zat, en gemakkelijk was om te openen, en weetende, dat hij daar wel 't een of ander van waarde krijgen konde om in zijn groote nood te voorzien (wijl zijn ouders meede behoeftig waaren en hem niets konden bijzetten) het paard van de Stal genoomen, en bij de eerste occasie [gelegenheid] daarvoor tiengulden beleend heeft: eene geringe Summa waarlijuk, die de gevangene toen alleen gebruikt heeft om zijn honger te stillen, tot dat hij in Groningerland eenig werk bekwam."

Een belangrijk gegeven in zijn verdediging is ook, dat de diefstal gepleegd is in de schuur of buithuis, waar niemand sliep, en dat de toegang tot de "Tjenhonne", het woonhuis, waar in die bewuste nacht ook Fokke Abes sliep, stevig afgeloten was. Verschillende getuigen hadden bevestigd "dat de Deur 'snagts met een houten kieltje voorzien wort, dat op de klink van de deur het houten kieltje was ten tijde der braak, (...) opdat niermand uit 't buithuis kan koomen in de Tjenhonne." Aldus het getuigenis van Fokke Abes, en ook van Jan Jeltes, schoonzoon van Jacob Jacobs, en van Sjeuwka Popkes, die als dienstmeid daar woonde, voordat Fokke in mei 1801 met haar trouwde. [Volgens het Trouwregister van de Hervormde Gemeente Paesens zijn ze op 7 juni getrouwd.]

"Daar nu deze gevangene gansch onbesonnen, en niet dan door losheid zijner jeugdige jaaren (...) zich aan dit diefstal, gelijk in dit zoomer te Metslawier heeft schuldig gemaakt, zoo is hij nogtans zeeker, dat de Rechters den gevengenen meer door jonkheid los, en minder van bevestighte harsenen zullen gelieven te beschouwen, daar hij bij deze vervreemdingen niemand in persoon mishandeld, gewond, bedreijgd of geresisteerd heeft, ja zelf geen schrik aangejaagd heeft, nog ooit voornemens geweest is om ijmand kwaad te doen, daar hij de diefstal van dit zoomer midden op de dag deede, wijl hij wiste dat alle lieden uit huis waaren: ja daar hij alles aanstonds aan den Rechter zoo openhartig heeft beleeden, is wel verre in finesses uit te blinken, zijne onnozelheid en bekrompen zielsvermogen aan de Hoove meer gebleeken."

Ook dringt Schulz op basis van enkele wetsartikelen nog aan op clementie vanwege de jonge leeftijd van de gevangene.

Op 20 november wordt dan het vonnis uitgesproken. Daarin wordt eerst zijn eerdere veroordeling van 1801 in herinnering gebracht. Vervolgens worden de recente inbraken en diefstal opgesomd. Eventuele verzachtende omstandigheden, of clementie in verband met zijn jonge leeftijd, worden niet genoemd. Integendeel:

"Al het welk zijnde zaaken van kwaaden gevolge, en daarom anderen ten exempel, niet behoort te blijven ongestraft, zoo is het, dat het voorschreven Hof, op alles rijpelijk gelet en geconsidereerd hebbende hetgeen men in dezen behoorde te considereeren in den naam en van wegen het Bataafsche Volk den voornoemde gevangene heeft gecondemneerd en condemneert hem bij deze, omme bij den Scherprechter op het Schavot geleidet, aldaar met een Strop om den hals, wel strengelijk met vijf roeden gegeesseld, voorts gebrandtekend, en daarna door den dienaren van Justitie gebracht te worden in het Lands Tucht- en Werkhuis, om aldaar te werken den tijd van Tien jaaren, bant hem voort ten eeuwigen dage uit Vriesland te ruimen en de Stad Leeuwarden binnen 's daags zonneschijn, en het land binnen den derden dage, zonder inmiddelen tijde daar weder in te mogen koomen bij poene van arbitraire correctie. Actum den 20. November 1802." [2]

4. Gevangenisperiode, 1802-1812

Van 20 november 1802 tot 20 november 1812 brengt Jan Abes door in 's Lands Tucht- en Werkhuis te Leeuwarden. Het is waarschijnlijk daar dat hij in contact komt met Rigtje Wijbes, een boerendochter uit Gauw bij Sneek, zelf ook een crimineel (zie haar levensverhaal ook op deze website!). Zij zat haar eerste straf uit in Leeuwarden in 1801 (3 weken). In 1802 volgt haar tweede veroordeling, en ze zit dan van maart 1802 tot ongeveer maart 1804 gevangen in ’t Landschaps Tugt en Werkhuis. Ze had voor de rechter bekend “te Leeuwarden de hoer spelende zowel met getrouwde als ongetrouwde manspersonen vleeschelijke gemeenschap gehad te hebben.”

Op 5 juni 1806 trad Jan Abes met Rigtje Wijbes in het huwelijk:

 “JAN ABES en RIXIE WIJBES, beide alhier, hun huwelijkse geboden den eersten maal geproclameerd den 18e Maij 1806, den tweeden maal den 25e en de derde maal den 1e juni daarvolgende, voorts de Bruidegom in het Landschap Tucht en Werkhuis is gebannen, is dit huwelijk bij procuratie op HUITE HUITES als representerende JAN ABES, den 5e Junij 1806 savonds in de Galileerkerk voltrokken." [3]

Wie deze Huite Huites was, en in welke relatie die tot Jan en/of Rigtje stond, is nog niet opgehelderd.
Rigtje is dan al zo'n 4 maand zwanger, want op 28 oktober wordt haar eerste zoon geboren. Ze noemt hem Manasse, een naam die in geen van beide families voorkomt. Was Rigtje op de één of andere manier toch door Jan Abes zwanger gemaakt? Het kindje was geen lang leven beschoren: op 24 november overlijdt hij, nog geen maand oud.

Terwijl Jan in de gevangenis zit, krijgt Rigtje op 3 januari 1808 een dochter, Jeltje, genoemd naar haar moeder. Bij de doop van haar dochter treedt Geeske Huites op als doopgetuige; zij was de vrouw van Huite Huites, die Jan Abes had vertegenwoordigd bij de sluiting van hun huwelijk. Jeltje wordt slechts 21 dagen oud.

5. Derde veroordeling, 1814

Op 20 november 1812 komt Jan vrij. Hij gaat dan wonen in Groningen onder de naam Jan Abes Cooistra, met als beroep wever. Weven was een van de werkzaamheden voor de gevangenen in het tuchthuis.

Maar al gauw raakt hij al weer op het slechte pad.
Op dinsdag 15 juni 1813 verschijnt in het advertentieblad van Groningen de volgende advertentie:

NB NB Daar er tusschen den 4 en 5 Juny ll. iemant by my is gelogeerd geweest, welke zich des nachts uit myn huis heeft gemaakt, naar zich, buiten myne voorkennis, van myn PAARD en CHAIS meester gemaakt te hebben; welke Persoon (gekleed zynde met eene groenachtige beversche Jas, groene manchester Broek en zwarte gestreepte Koussen - de kleur van het Paard: zwart met een roosje op de linkerheup, zynde een vijfjarige Ruin, en de Chais Appelbloessem met een Groene Rant,) een ieder wordt verzocht, welke eenigzins berigt van dit Paard en Chais kan geven, of dat het by iemand is berustende, dadelyk kennisse te geven aan den Ondergeteekende, wonende te termunter-zyl, HAYO HAIKES KLAP

Niet lang daarna zal Jan Abes zijn gearresteerd. Uit het procesverbaal van de vergadering van het Keizerlijk Geregtshof te Den Haag, kamer van beschuldiging, gehouden op 1 oktober 1813, blijkt dat hij dan al enige tijd in Groningen gevangen zit: [4]

De Procureur Generaal bij dit Geregtshof geeft te kennen;
dat op requisitie van den Keizerlijken Procureur bij de regtbank van eerste instantie zitting houdende in Groningen eene procedure is geinstrueerd ten laste van JAN ABES COOISTRA, volgens zijn opgave oud 32 jaren, van beroep wever, geboren te Nes, in het Departement Vriesland, woonachtig te Groningen en thans in het huis van arrest aldaar gedetineerd, en zulks, ingevolge de ordonnantie tot aantasting bij lijve door gemelde regtbank tegens den beklaagde verleend, terzake hij, beklaagde in den nacht van den 4 op den 5 Junij 1813 te Borgsweer in het arrondisement Winschoten alwaar hij destijds zijn intrek had, zoude gestolen hebben een paard met chais, met de benodigde spantuig als mede een beddedeken, alle aan gezegden herbergier toebehoorende.
Uit de instructie dezer procedure blijkt het dat beklaagde in den avond van den 4 junij 1813 omstreeks 10 uren is gekomen ten huise van HEIJE EIKES KLAP, herbergier te Borgsweer, onder de gemeente Ter Munten, arrondisement Winschoten, departement van de Wester Eems, alwaar hij om nachtverblijf gevraagd heeft, en na gebruik van eenig eeten, is te bed gaan liggen.
Dat genoemde herbergier omstreeks 2 uren na middernacht, immers een geruimen tijd voor Zonnen opgang opgestaan zijnde, van zijn stal vermist heeft zijn paard, zijnde een vijfjarigen ruin, zwart van couleur, hebbende een roofje op de linker heup, gelijk hij ook uit zijn schuur vermiste zijne chais en spantuig, benevens eene deken en een beddelaken, terwijl tevens bevonden werd dat beklaagde gedurende de nacht heimelijk van daar was vertrokken.
Dat, ingevolge depositien van HENDRIK MOLENKAMP, landbouwer te IJDE in het departement van de gemeente van Assen, alsmede die van desselfs huisvrouw en huisgenoten, de beklaagde omstreeks 7 uren in den morgen van zaterdag den 5 den Junij 1813 te diens huize is gekomen met een zwart ruin paard en een chais, en verzocht heeft dat paard daar te mogen stallen, voorts onder voorgeven eene partij schapen gekocht te hebben van gezegden HENDRIK MOLENKAMP heeft bekomen eene somme van 60 guldens, waarvoor hij paard en chais bij denselve heeft te pand gelaten.
Dat beklaagde op dinsdag den 8 Junij daaraan volgende bij Hendrik Molenkamp is terug gekomen en alstoen eene somme van 40 guldens van denselven wederom ten leen ontvangen heeft met de toezegging van dat geld binnen weinige dagen te zullen terug te geven, bij gebreke waarvan HENDRIK MOLENKAMP met gemelde chais en paard naar welgevallen zoude kunnen handelen Dat HENDRIK MOLENKAMP na verloop van eenige dagen vernomen hebbende dat ingevolge eene deswegen in het Groningerblad geplaatste advertentie de chais en het paard door den beklaagde bij hem gebracht waarschijnlijk de zodanige zouden zijn welke bij die advertentie als gestolen voorkwam, Te Groningen naar den beklaagden onderzoek heeft gedaan, die alstoen met grote verlegenheid te kennen heeft gegeven dat hij gezegde paard en chais onder Ter Munten heeft gehuurd en wel heeft aangenomen. De teleen genomen penningen te zullen teruggeven, doch na meer dan eene teleurstelling niet meer dan 20 guldens aan HENDRIK MOLENKAMP heeft ter hand gesteld.
Dat beklaagde voor den Keizerlijken Procureur te Groningen gebracht, zich met een aantal onwaarschijnlijkheden heeft beholpen, doch bij verhoor voor den regter van instructie, toen inmiddels de door beklaagde bij HENDRIK MOLENKAMP agtergelatene chais en paard door HEIJE EIKES KLAP benevens desselfs huisvrouw en dochter voor de gestolene herkend waren, beleden heeft dat hij bij gelegenheid dat hij in de nacht van 4 op den 5 Junij 1813 intrek gehad had bij eenen herbergier in Termunterzijl, wiens naam hem onbekend was, omstreeks middernacht aldaar ten huize was opgestaan en het voorschreven paard van de stal genomen had en voor de in de schuur staande chais gespannen had, waarmede hij toen was weggereden, nemende vandaar ook nog mede eene deken; dat hij dat paard en die chais in den morgen van den 5 Junij ten huize van HENDRIK MOLENKAMP te IJDE gebragt en aldaar tot onderpand voor geleend geld agter gelaten had, alles overeenkomstig het geen deswegens door HENDRIK MOLENKAMP en die van zijn huisgezin is opgegeven; verklarende hij beklaagde zich alzoo aan diefstal bij nacht in eene herberg alwaar hij intrek had, te hebben schuldig gemaakt, en daartoe uit armoede te zijn gekomen.
En constateert wijders uit de ten processe aanwezige afschriften van twee bij het voormalige Hof van Vriesland geslagen sententien en het deswegen door den beklaagden bij verhoor door den regter van instructie gedaan waren, dat hij, beklaagde ingevolge sententie van van gemelde Hof van den 28 januari 1801 ter zake van eenen diefstal van eene aanzienlijke somme gelds jegens zijn toenmaligen meester, bij wien hij als knecht woonde, gepleegd met geseling en bannissement voor den tijd van vijf jaren uit Vriesland, en vervolgens ingevolge vonnis van het zelve Hof van den 20 november 1802 ter zake van onderscheidene diefstallen, alle in bewoonde huizen of aanhorigheden van dezelve, met behulp van inbraak gepleegd, met geseling met den strop om den hals, brandmerk, tienjarig confinement en altoosdurende bannissement uit Vriesland is gestraft.
En vermits er derhalve overvloedig van het feit den beklaagde ten laste gelegd consteert (?) en de bekentenissen (?) van den beklaagde aanwezig, meer dan voldoende zijn om hem in staat van beschuldiging te stellen, terzake hij de voorschrevene diefstal zoude hebben gepleegd na reeds tweemaal wegens voornoemde misdaden te zijn gestraft; door welke omstandigheden overeenkomstig art. 56 van het Strafwetboek de thans door hem bedreven misdaad aanmerkelijk wordt verzwaard;
terwijl de tevens door de beklaagde ondergane condemnatien tot lijfstraffen van geseling en brandmerk denzelven overeenkomstig art. 55 van het wetboek van criminele instructie doet justitiabel zijn voor een Speciaal Geregt. Zoo requireert de Procureur Generaal dat het den Hove moge behagen de beklaagde JAN ABES COOISTRA ter zake van het voorschrevene te stellen in staat van beschuldiging en denzelven te verwijzen naar het Speciale Hof, hetwelk gehouden zal worden in het Departement van de Wester Eems.
Gedaan in het Parket van het Keizerlijk Geregtshof, zitting houdende in den Haag, den 1 October 1813.
W.N. de GREVE, substituut van den Procureur Generaal.

We zijn dan in de nadagen van de Franse overheersing. Van 16 tot 19 oktober 1813 vindt bij Leipzig de grote Volkerenslag plaats, waar Napoleon verpletterend wordt verslagen. Een maand later, op 30 november 1813, keert Prins Willem Frederik, de oudste zoon van Willem V, terug naar Nederland. Zodoende wordt Jan Abes uiteindelijk veroordeeld volgens de nieuwe regels. Zijn vonnis wordt geveld op 5 januari 1814 door het Assisenhof te Groningen. Daarbij worden ook zijn eerdere veroordelingen in rekening gebracht.
Het Hof van Assisen…

condemneert de schuldig verklaarde JAN ABES COOISTRA, om gebracht te worden ter plaatse alwaar men gewoon is voor dit Hof executie van justitie crimineel te doen en aldaar op een schavot gedurende een half uur te pronk te worden gesteld en voorts met een gloeiend ijzer op den schouder gebrandmerkt te worden met de letter T
Confinieert denzelve verder voor den tijd van vijftien agtereenvolgende jaren in een tuchthuis binnen het ressort van het Hoog Gerechtshof der Verenigde Nederlanden, om aldaar door zijnen arbeid zijn onderhoud te gewinnen.
Condemneert eindelijk de schuldig verklaarde in de kosten dezer procedure ten behoeve van de Staat.
Condemneert dat dit arrest ter expiratie gelegd, extract van hetzelve gedrukt alhier te Groningen en te Borgsweer aangeplakt zal worden ter deligentie van de Procureur Crimineel.

De Franse straf van de openbare tentoonstelling aan de kaak (carcan), zoals die volgens het Code Penal wordt uitgevoerd, is “gezien de artikelen 9 en 11 van de publicatie van Zijne Koninklijke Hoogheid den Heer Prince van Oranje Nassau, souverein Vorst dezer Verenigde Nederlanden van den elfden December 1813” afgeschaft, en in het geval van Jan Abes vervangen door een “te pronkstelling”. De letter T dateert nog uit de Franse tijd, en staat voor Travaux Forcés, dwangarbeid. Ook die straf van dwangarbeid voor een bepaalde tijd is door de Prins afgeschaft, “en in de plaats daarvan ingevoerd de straf van confinement in een rasp- tucht- of werkhuis voor een tijd door de rechter te bepalen, niet te bovengaande den termijn van vijftien achtereenvolgende jaren.” Jan Abes krijgt dus de maximum straf.

De brandmerking en te pronkstelling vinden plaats op 31 januari 1814:

Op heden den eenendertigsten Januarij achtienhonderd en veertien heb ik Commise Griffier bij de Regtbank van eerste aanleg, sitting houdende te Groningen des middags te twaalf uuren, mij bevonden in een der vertrekken van het Stadhuis uitzicht hebbende op de plaats der executie van het arrest van het Hof van Assisen in het Departement van de Wester Eems op den 5e Januarij uitgesproken tegen JAN ABES COOISTRA, bij welk vonnis hij onder anderen is gecondemneerd om op een schavot te pronk te worden geteld gedurende een half uur en voorts met een gloeijend ijzer op den schouder gebrandmerkt te worden met de letter T. en welke condemnateie te mijnen overstaan van twaalf tot half een is geexecuteerd, hebbende de gecondemneerde te vooren niets aan mij te kennen gegeven. Waarvan opgemaakt is dit Proces Verbaal overeenkomstig art. 378 van het wetboek van Criminele executie en is deze door mij getekend op dag, maand en jaar als boven. [5]

6. Signalement

Lengte 5 voet 10½ duim (Rijnlandsche maat) (dat komt neer op 1,84m)
Aangezigt Lang en Spits
Kleur Bleek
Haar Ligd bruin
Wenkbrauwen Bruin
Voorhoofd Plat

Oogen

Blauw
Neus Groot
Mond Middelmatig
Kin Rond
Baard Rood
Gewoone taal Groningens

7. Einde van zijn leven

Omstreeks oktober 1813 wordt Rigtje opnieuw zwanger. Gezien het voorgaande lijkt het uitgesloten dat Jan Abes hier een rol in heeft gespeeld: hij zit dan al geruime tijd in voorarrest, en was vóór zijn gevangenneming actief in Groningen en Drente, maar niet in Friesland. Rigtje woonde al die jaren in Leeuwarden. Als haar baby op 30 juni 1814 wordt geboren, noemt ze hem Rense. In de akte staat genoteerd dat de vader, Jan Abes Koolstra, gedetineerd is te Groningen; het zal een fout zijn geweest van de ambtenaar, waardoor een nieuwe familienaam is ontstaan. De doop wordt aangegeven door de vroedvrouw, Antonia Asmies, oud 63 jaar.
De band van Jan Abes met zijn wettige echtgenote Rigtje Wijbes lijkt zeker na 1814 voorgoed verbroken te zijn. In 1818 krijgt ze een zoon, die de naam krijgt Joseph Beerend de Leeuw, en wordt aangegeven als zoon van Rigtje Jellema en Beerend Joseph de Leeuw, en door de laatste wordt erkend, al is hij niet met Rigtje getrouwd.
Als Rigtje’s zoon Rense in 1838 gaat trouwen, verklaren 4 getuigen (Johannes Brik, Paulus Brik, Sybren Boonstra en Philip Oudkerk, allen te Leeuwarden)

"wel te kennen Rinse Koolstra, zeilmaker te Leeuwarden, en wel te weten, dat zijn vader Jan Abes Koolstra, te voren te Leeuwarden woonachtig voor omstreeks drie en twintig jaren vandaar is vertrokken zonder ooit weder van zich te hebben laten horen, zodat men niet weet of hij in leven, of dood is. Voor redenen van wetenschap gevende, dat zij hiervan kennis dragen door overlevering en familie aantekeningen."

Omstreeks 23 jaren: dat is dan de leeftijd van Rense. Hun verklaring sluit niet uit dat hij ook vóór zijn geboorte al buiten beeld was.

Jan Abes is op 31 januari 1825 vrijgelaten en heeft zijn straf dus niet volledig uitgezeten.

Drie jaar jaar later, in de middag van 16 februari 1828, om 2 uur, overlijdt Jan Abes, net 36 jaar oud. [6] Hij woont dan te Peize. De aangifte wordt gedaan door Hendrik Buizinge (oud 62, landbouwer te Peize) en Hendrik Meijer (oud 66, timmerman te Peize, buurman van Jan Abes). Volgens de acte was hij zonder beroep, en de namen van zijn ouders staan niet vermeld. Hoe kwam hij in Peize terecht? Hij overlijdt ten huize van genoemde Hendrik Buizinge; wat was zijn relatie met deze landbouwer?

---

Voor verder onderzoek:

Het verhaal over het leven van Jan Abes Cooistra is dan ook nog niet af!

Als u over één van de volgende personen en families meer gegevens hebt, zouden we het erg fijn vinden als u contact met ons zou willen opnemen!

Allereerst zijn familie (zie ook de parenteel van zijn vader Abe Fokkes op deze website!):

Antje Jans (1748-...), moeder van Jan Abes
Trijntje Abes (1775-…), halfzus van Jan Abes
Focke Abes (1778-c.1811), broer van Jan Abes, getuigt tegen hem in proces 1802
Tjietske Abes (1784-1844), zus van Jan Abes
Schelte Abes (1786-…), broer van Jan Abes
Luitske Abes (1793-1834). zus van Jan Abes
Elske Abes (1797-1844), zus van Jan Abes

Ook van de overige betrokkenen zouden we graag wat meer willen weten::

Helle Louwes Jouwsma, heeft in 1801 een boerderij te Nes

Hille Louws Jouwsma (1768-1811) gehuwd 1) Grietje Sybes (1774-...), 2) maart 1801 Eelktje Sybes (1769-1825)
Ten tijde v an de inbraak (januari 1801) was de eerste vrouw waarschijnlijk al overleden, en woonde Hille Jouwsma als weduwnaar op de boerderij, met zijn zoontje Louw Hilles Jouwsma, geboren 29 december 1797, bij de inbraak net 2 jaar oud. Inwonend op de boerderij waren Fokke Abes (1778-circa 1811,broer van Jan Abes) als boereknecht, en Sjieuwke Popkes (...-na 1833) als dienstmeid. Vijf maand na de inbraak trouwen Fokke en Sjieuwke met elkaar. Door dar zijn broer daar werkte, was Jan Abes enigszins bekend met de boerderij.
Vraag: waar lag deze boerderij precies?

Jacob Jacobs, in 1801 boer te Paesens; heeft een schoonzoon Jan Jeltes.
Cornelis Willems , in 1801 kastelein te Zuidhorn
Ide Jans, woont 1801 te Pieterzijl
Bartele Radema, in 1801 zilversmid te Kollum
Heslinga, in 1801 zilversmid te Leeuwarden
Jantje Minnes, in 1801 weduwe (?) te Metslawier
C.Schulz, treedt in proces 1802 als advocaat op voor Jan Abes
Huite Huites, in 1806 representeert hij te Leeuwarden Jan Abes
Geeske Huites, in 1808 te Leeuwarden getuige bij de doop van een dochter van Rigtje Wijbes
Hayo Haikes Klap / Heije Eijkes Klap, in 1813 herbergier te Termunterzijl / Borgsweer
Hendrik Molenkamp, in 1813 landbouwer te IJde
Hendrik Buizinge, in 1828 62 jaar oud, landbouwer te Peize
Hendrik Meijer, in 1828 66 jaar oud, buurman van Hendrik Buizinge te Peize
Johannes Brik, 1838 te Leeuwarden (en ook minstens 25 jaar daarvoor
Paulus Brik, 1838 te Leeuwarden (en ook minstens 25 jaar daarvoor
Sybren Boonstra, 1838 te Leeuwarden (en ook minstens 25 jaar daarvoor
Philip Oudkerk, 1838 te Leeuwarden (en ook minstens 25 jaar daarvoor

 

Bronvermeldingen:

1. Remonstrantie: Prov.Archief Leeuwarden, toegang 2122, Hof van Friesland, criminele processen GG393

2. Hof van Friesland Criminele processen G.G.409 13-01 dd 20-11-1802 en G.G.393 13-01 dd 28-1-1801.

3. Huwelijk per procuratie door Huite Huites, bron Trouwregister Gemeentearchief Leeuwarden; gehuwd te Leeuwarden, voor de kerk op 25 jarige leeftijd op 5-6-1806 te Leeuwarden (NH) (bron: DTB PAL)

4. Rijksarchief "s Gravenhage, toegang 2.09.17.Keizerlijk Geregtshof en Hooggeregtshof 1811-1838 /bestanddeel 49.

5. Archiefstukken in RA Groningen: 7.11 - 151; 5.452 - 75; 11.1 - 76.

6. Naam genoteerd als Jan Abes Kooistra.